
Jurisprudentie
BI1857
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806840/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806840/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie R, nummer 754. Dit besluit is op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200806840/1/M2.
Datum uitspraak: 22 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (LB),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een varkenshouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie R, nummer 754. Dit besluit is op 14 augustus 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.J.M. Geveling en F.L.J.G. Verhappen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en ing. M.H.T.G. Mulders, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] vreest onaanvaardbare geurhinder als gevolg van cumulatie van door de inrichting en andere veehouderijen veroorzaakte geurhinder. Volgens hem is aan dit aspect in het bestreden besluit, althans in de door de gemeenteraad van Bergen vastgestelde Verordening geurhinder en veehouderij 2007 (hierna: de Verordening) waaraan in het bestreden besluit mede is getoetst, onvoldoende aandacht besteed.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wet geurhinder) betrekt het bevoegd gezag bij een beslissing inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 9.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object meer bedraagt dan de in dit artikel genoemde waarden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet geurhinder, voor zover hier van belang, kan bij gemeentelijke verordening worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geurhinder, betrekt de gemeenteraad bij het bepalen van de andere waarde, bedoeld in artikel 6, in elk geval de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied.
2.3. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder, bezien in samenhang met artikel 2, eerste lid, volgt dat bij toetsing aan de daarin genoemde grenswaarden slechts de geurbelasting van de inrichting zelf in ogenschouw mag worden genomen. Een beoordeling van eventuele cumulatieve geurbelasting is niet toegestaan. Dit wordt niet anders indien bij gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder andere grenswaarden zijn vastgesteld dan de waarden, genoemd in artikel 3, eerste lid.
2.4. Ten aanzien van de stelling van [appellant] dat de gemeenteraad van Bergen bij het vaststellen van de Verordening artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geurhinder onvoldoende in acht heeft genomen, overweegt de Afdeling als volgt. Mede gelet op de beoordelingsruimte die de gemeenteraad van Bergen hierbij toekomt, ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze bij de vaststelling van de Verordening in strijd met de Wet geurhinder heeft gehandeld, dan wel een andere rechtsregel of rechtsbeginsel heeft geschonden.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009
462.